Grote hoefdieren

Ree 
Capreolus capreolus
  
Uiterlijk:
Schouderhoogte 60-75 cm
Gewicht 15-30 (35) kg
Biotoop:
Reeën hebben een voorkeur voor bebost gebied, afgewisseld met akkers en weilanden.
Leefwijze:
Reeën leven in het voorjaar en de zomer, met uitzondering van de geit en haar kalveren, min of meer solitair, maar in de wintermaanden verzamelen ze zich in sociale groepen (sprongen) van geiten, bokken en jonge dieren. In de voortplantingstijd vallen sprongen weer uiteen. Het zijn vooral schemerdieren die foerageren in wei- en akkerland. Overdag rusten en herkauwen ze in de dekking.
Voortplanting:
Bronst: juli en augustus
Draagtijd: 40 weken
Aantal worpen: 1 per jaar
Worpgrootte: 1-2 kalveren
Voedsel:
Het dieet van reeën bestaat uit kruiden, grassen, knoppen en loten van struiken en bomen, bladeren, paddenstoelen, maar ook landbouwgewassen zoals mais, granen, bieten en aardappelen. In de winter eten ze ook droog gras, klimop, knoppen en eenjarige twijgen van zowel loof- als naaldbomen.
Populatiebeheer:
Afschot van reeën vindt plaats uit oogpunt van verkeersveiligheid, het voorkomen van schade aan de landbouw alsmede schade aan de soort zelf (dierenwelzijn). Deze belangen worden in de Flora- en faunawet (artikel 68) expliciet genoemd. Met de toename van de aantallen is in de loop der jaren ook het afschot toegenomen. In 1930 werd het aantal in ons land aanwezige reeën geschat
op 3000 stuks. Dertig jaar later bedroeg dat aantal 15.000 en in 1980 lag dat aantal tussen de 25.000 en 30.000. Telcijfers van WBE’s in 2003 wijzen op een voorjaarsstand van meer dan 56.000. Meer recente WBE-tellingen (april) geven voor 2006 en 2008 aantallen van respectievelijk
61.000 en 64.000. Tijdens een voorjaarstelling worden niet alle reeën gezien. Deze getallen moeten dan ook als een minimum aantal worden beschouwd. Het werkelijke aantal aanwezige reeën is groter, er wordt inmiddels gezinspeeld op een bestand van 100.000 reeën. In 1960, 1980 en 2000 werden respectievelijk 4.100, 6.500 en 12.000 reeën geschoten. In 2008 bedroeg dat aantal ruim 16.000. 

Het ree komt overal binnen het werkgebied van de WBE voor.  Bij de oprichting van de WBE "West-Twente” vond populatiebeheer slechts in een heel beperkt aantal velden plaats omdat reeën alleen in de grotere bosbiotopen, landgoederen, c.q. natuurterreinen, voorkwamen als standwild. Daarna is de stand steeds verder toegenomen in de bestaande leefgebieden en heeft zich van daar uit uitgebreid tot de gehele WBE. 

Dit lijkt te verklaren door het feit, dat het ree zich aanpast aan de menselijke activiteiten, maar ook door een wat veranderde inrichting van het landschap. Beheer van landschapselementen heeft in  de noordelijke helft van de WBE geleid tot een grote toename van het standwild. Ook de aanleg van natuur in het kader van de Ecologische Hoofdstruktuur en provinciale en gemeentelijke plannen van landschapsbouw en een veranderd bosbeheer heeft effect gehad. Helaas is een ander effect van de toegenomen stand ook een toename van het aantal verkeersslachtoffers op de wegen en spoorlijnen. De realisatie van een ecoduct over de drukke N350 kan enig soelaas bieden. Onmisbaar om leefgebieden met elkaar te verbinden, zal in de toekomst het geplande ecoduct over de verbrede N35 blijken te zijn. Bij beide ecoducten vormen de spoorlijnen Wierden-Rijssen en Wierden-Nijverdal nog steeds een barrière. 

Sinds 1991 heeft de WBE haar eigen wildbeheerplannen waar in de diverse leefgebieden, de onderlinge samenhang wordt vastgelegd. Dit vormt de basis van het populatiebeheer gericht op kwaliteit en kwantiteit. De plannen zijn onder de werking van de flora en faunawet telkens goedgekeurd door de Faunabeheereenheid Overijssel. Het populatiebeheer is gebaseerd op telcijfers, inventarisatie van biotopen, afschotcijfers van voorgaande jaren en een valwildregistratie. Een afschotplan ligt hieraan ten grondslag, goedgekeurd door de FBE. 

Jaarlijks wordt de reewildstand geteld in die velden waarin het ree beheert wordt. Dit levert exacte cijfers op waarbij gekeken wordt of het gaat om reegeiten, geitkalveren, reebokken of bokkalveren. Aangezien lang niet het gehele werkgebied geteld wordt en hetgeen zich laat zien afhankelijk van bijvoorbeeld weersomstandigheden, tijdelijke extra recreatiedruk of landbouwwerkzaamheden, zal de feitelijke stand veel hoger zijn binnen het werkgebied van de WBE.                                                                                                                                                                         

Wild zwijn
Sus scrofa
 
Uiterlijk: 
Schouderhoogte van 60-110 cm
Gewicht mannelijk zwijn (keiler) van 60-150 (180) kg en gewicht zeug van 45-100 kg
Biotoop: 
Het wild zwijn leeft in uitgestrekte loof- en gemengde bossen, elzenbroekbos, struweel, rietvelden, moerassen en ouder naaldbos met dichte ondergroei.
Leefwijze: 
Wilde zwijnen zijn voornamelijk actief in de schemer en de nacht. In gebieden met weinig verstoring zijn ze soms ook overdag actief. Jonge mannelijke dieren nemen de laagste positie in en zwakke vrouwtjes staan in rangorde meestal boven sterke keilers. Bij een gering voedselaanbod vallen grotere groepen (rotten) uit elkaar. Een rotte bestaat uit volwassen zeugen, overlopers en biggen en kan tot ongeveer 30 dieren groot zijn. De moederbinding duurt meestal anderhalf jaar, waarbij de vorige worp bij de zeug blijft als zij haar nieuwe worp krijgt. Keilers scheiden zich daarna af en kiezen uiteindelijk een eigen leefgebied, waar ze solitair verder leven. Tijdens de bronst (rauschtijd) voegen de keilers zich tijdelijk weer bij een rotte, nadat ze hun dominantie fel bevochten hebben.
Voortplanting:
Rauschtijd: september-januari
Draagtijd: 16-17 weken
Aantal worpen: 1-2 per jaar
Worpgrootte: 7-8 biggen
Voedsel:
Wilde zwijnen zijn alleseters en hun dieet bestaat voornamelijk uit gras, eikels, beukennoten, knollen, paddenstoelen, bosvruchten, larven, wormen, slakken, kevers, jonge konijnen, knaagdieren, vogels, reptielen, amfibieën en aas.
Populatiebeheer:
Wilde zwijnen rukken op. Niet alleen de Veluwe is een bolwerk van wilde zwijnen, maar ook in Limburg is het wilde zwijn inmiddels een bekende verschijning, zowel binnen het Nationale Park ‘De Meinweg’ als daarbuiten. In het oosten van Gelderland, Noord-Brabant, Drenthe en Overijssel worden ook wilde zwijnen gesignaleerd. Buiten de beide leefgebieden voor wilde zwijnen (Veluwe en Nationale park ‘de Meinweg’) worden in principe geen wilde zwijnen geduld. In verband met schade aan landbouwgewassen, verkeersveiligheid en veterinaire risico’s geldt hier vaak een 0-standbeleid. Ondanks dit rijksbeleid is sprake van een duidelijke uitbreiding van het leefgebied van wilde zwijnen.
In het leefgebied de Veluwe wordt gewerkt met een flexibel populatiebeheermodel. Het afschot wordt bepaald op basis van het voedselaanbod in een bepaald jaar. De gehanteerde cijfers zijn gebaseerd op de maatschappelijke draagkracht van dit gebied. Die draagkracht kan van gebied tot gebied verschillend zijn. De onderbouwing hiervan wordt weergegeven in het faunabeheerplan. Het afschot is in de loop der jaren toegenomen. 
De gewenste voorjaarsstand werd de afgelopen jaren niet bereikt. Met name door de hoeveelheid mast, vooral in de vorm van beukennootjes en eikels, werd het toegewezen afschot niet gehaald. Door de overdaad aan natuurlijk voedsel komen de zwijnen niet af op het lokvoer, dat wordt verstrekt ten behoeve van tellingen en afschot. In Limburg worden inmiddels buiten het leefgebied de Meinweg meer wilde zwijnen geschoten dan daarbinnen. Zo bedroeg het afschot in het seizoen 2007/08 in het leefgebied de Meinweg bijvoorbeeld 156 stuks, daarbuiten 329.

Vanaf rond 2000 worden er sporen aangetroffen in velden, zowel in het noorden als in het west, afkomstig van het wilde zwijn. De laatste jaren worden wilde zwijnen ook steeds vaker gezien binnen het werkgebied van de WBE, vooral ten westen van Rijssen. Deze dieren kunnen zowel afkomstig zijn vanaf  de Sallandse Heuvelrug (waarschijnlijk vanaf de Veluwe) of vanaf Duitsland (Bentheim) via de Engbertdijksvenen. Ook in de aangrenzende WBE’s  zijn wilde zwijnen aangetroffen en heeft er afschot plaatsgevonden op grond van een provinciale ontheffing.  In het kader van het nulstand van de provincie, geldt een ontheffing voor het doden van het wilde zwijn door jachtaktehouders met toestemming van de grondgebruiker. Verwacht wordt, dat bij een toename van de stand in de omringende WBE’s, ook binnen de WBE "West-Twente” zich een vaste populatie kan vestigen omdat de biotoop en het voedselaanbod hiervoor geschikt is. Uitwisseling met andere leefgebieden door de aanleg van ecoducten over de A1 (de Borkeld 2003) en de N35 (Nijverdal 2012) en  binnenkort gerealiseerd  over de N350  (Grimberg) en gepland over de N35 (Notter-Wierdense Veld) zullen hieraan bijdragen.

In het kader van de "Verordening Schadebestrijding en beheer dieren" in Overijssel geldt een 0-standbeleid. Dit betekent, dat de provincie Overijssel faunabeheerders oproept aanwezige wilde zwijnen te doden. Verkeersveiligheid en mogelijke landbouwschade zijn daarbij belangrijke argumenten die tot dit besluit geleid hebben. In de praktijk kan dit voornemen van de provincie vaak niet uitgevoerd worden door verschillende factoren, waarbij de intelligentie van het dier de belangrijkste rol speelt.

Damhert
Dama dama
 
Uiterlijk: 
Schouderhoogte: hert van 90-110 cm en hinde van 70-90 cm
Gewicht: hert van 50 – 100 kg en hinde van 35-55 kg
Biotoop:
Het damhert leeft vooral in oudere bossen met veel ondergroei, waarbij naaldbos minder in trek is dan loof- en gemengd bos. Ook in randzones, op open plekken, grasland en langs akkerranden kunnen ze zich ophouden.
Leefwijze:
Damherten zijn voornamelijk actief in de schemering, maar in gebieden zonder verstoring kunnen ze ook overdag te zien zijn. De groepssamenstelling varieert. De herten en hindes met jongen leven van mei tot september in gescheiden roedels. Jeugdgroepen kunnen zich tijdens de bronst tijdelijk afzonderen van de hinderoedel.
Voortplanting:
Bronst: hoogtepunt eind oktober
Draagtijd: 32 tot 33 weken
Aantal worpen: 1 per jaar
Worpgrootte: 1 kalf. Tweelingen zijn zeldzaam
Voedsel:
Het dieet bestaat voornamelijk uit grassen en wordt verder aangevuld met beukennootjes, eikels, bramen, bosbessen, heide, hulst, dennen- en sparrennaalden, kruiden, boombladeren en soms boombast.
Populatiebeheer:
In een aantal gebieden vindt afschot plaats in het kader van populatiebeheer, verkeersveiligheid en het voorkomen van schade aan landbouwgewassen. In 2007/08 bedroeg het totaal aantal geschoten damherten in Nederland 309 stuks. Op de Veluwe, waar de verspreiding van deze soort beperkt is tot de Noord-Veluwe en Zuidoost –Veluwe, werden in 2008 tijdens de voorjaarstelling 540 damherten waargenomen. Het afschot bedroeg hier in het seizoen 2007/08 141 stuks.  In Overijssel geldt het nulstandbeleid maar is het damhert beschermd.
In de duinen tussen IJmuiden en Noordwijk zijn in 2008 in totaal 924 damherten geteld, waarvan het merendeel (726 stuks) zich binnen de Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD) bevindt. Daarnaast komen enige tientallen damherten voor ten noorden en ten zuiden van de AWD, in het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en in het Hollands Duin. In 2007/08 werden buiten het AWD 36 damherten geschoten. De Kop van Schouwen en de Manteling van Walcheren zijn bekende damhertenlocaties in Zeeland. De voorjaarsstand in deze twee gebieden is respectievelijk 768 en 127. In het seizoen 2007/08 werden in Zeeland in totaal 130 damherten geschoten.

Het damhert komt binnen het werkgebied van de WBE de afgelopen jaren enkele keren voor, waarbij de herkomst niet duidelijk is. Verkeersslachtoffers en afgeschoten exemplaren, op grond van de aanwijzing vanwege de verkeersveiligheid bleek het soms te gaan om ontsnapte exemplaren, maar soms ook om schijnbaar wilde (niet gemerkte) dieren. De herkomst was nooit te achterhalen.

Het verbinden van leefgebieden zal zeker in de toekomst leiden tot een vaker voorkomen van het damhert binnen het werkgebied van de WBE "West-Twente”.

Op dit moment geldt in de Provincie Overijssel het zogenaamde 0-standbeleid. In het kader van de "Verordening Schadebestrijding en beheer dieren" in Overijssel is er geen ruimte voor het damhert in de natuur. Dit betekent, dat de provincie Overijssel faunabeheerders oproept eventueel aanwezige damherten  te doden, vooral in het kader van de verkeersveiligheid.
 
Edelhert
Cervus elaphus
 
Uiterlijk:
Schouderhoogte hert 130-140 cm en hinde 90-110 cm.
Gewicht hert 95-160 (200) kg en hinde 55-80 kg. 
Biotoop:
Het edelhert leeft in uitgestrekte, open bosgebieden en hebben een voorkeur voor rivierdalen met ooibossen. Verder komen ze voor in allerlei bostypen, afgewisseld met landbouwgebieden.
Leefwijze:
Edelherten zijn overwegend in de schemer actief. Ze leven het grootste deel van het jaar in sociale groepen met hindes en jonge dieren tot twee jaar oud (hinderoedels) of in groepen met alleen herten. In de hinderoedels is een sterke rangorde, zeer oude herten leven meestal solitair.
Voortplanting:
Bronst: eind september tot half oktober
Draagtijd: 32 tot 35 weken
Aantal worpen: 1 per jaar
Worpgrootte: 1 kalf
Voedsel:
Het dieet van een edelhert bestaat uit gras, bosbes, heide, dwergstruiken, boombast, loof van bomen en struiken en eikels. In de winter eten ze ook bast en naalden van naaldbomen, twijgen en knoppen.
Populatiebeheer:
Op de Veluwe vindt populatiebeheer plaats, waarbij voor de verschillende terreinen een bepaalde voorjaarsstand wordt nagestreefd. Deze stand wordt beargumenteerd in het faunabeheerplan van de FBE Veluwe. 
In 1992 zijn 48 edelherten in de Oostvaardersplassen geïntroduceerd. Sinds half december 2010 wordt hier vroeg-reactief beheer toegepast. Dit houdt in dat als een dier in een mindere conditie kom en het aannemelijk is gezien de omgevingsomstandigheden dat het de winter niet zal overleven, het dier wordt afgeschoten. Bij de omgevingsomstandigheden wordt onder andere gekeken naar beschutting, voedsel en weersomstandigheden. 

Op de Veluwe streeft men naar een voorjaarsstand die is afgestemd op het maatschappelijk draagvlak in de verschillende terreinen. Tot 2000 lag de nagestreefde voorjaarsstand onder de 1000 stuks. Daarna werden lokaal grotere aantallen nagestreefd. Dat geldt met name voor gebieden met de hoofdfunctie natuur. De gewenste voorjaarsstand voor de Veluwe als geheel lag in de jaren 2007 en 2008 rond de 1500 edelherten. De omvang van de voorjaarsstand kan door middel van tellingen vrij nauwkeurig worden vastgesteld. 

Op de Veluwe bedroeg de voorjaarsstand in 2007 en 2008 tussen de 2000 en 2100 dieren. De daarvan afgeleide berekende zomerstand lag tussen de 2800 en 3000 stuks. Het verschil tussen de zomerstand en de nagestreefde voorjaarsstand bepaalt de omvang van het afschot. Het afschot fluctueert met de voorjaarsstand. In het seizoen 2007/08 werden op de Veluwe bijvoorbeeld 950 edelherten geschoten. Het aantal stuks valwild (aanrijdingen) bedroeg dat seizoen 48.  In Overijssel geldt het nulstandbeleid maar is het edelhert beschermd.  

Binnen het werkgebied van de WBE "West-Twente” leefde in 2011 langere tijd een hinde, welke uit oogpunt van verkeersveiligheid afgeschoten moest worden. De voornamelijk landbouwbiotoop met veel landschapselementen met wat grotere bossen toonde aan, dat dit een succesvol leefgebied kan vormen, ook omdat een draagvlak bleek te bestaan bij de plaatselijke bevolking en grondgebruikers. Het verbinden van grote natuurgebieden als de Veluwe met het Bentheimer Wald van oost naar west en de EHS binnen de WBE van zuid naar noord, biedt mogelijkheden aan de komst en handhaving van een populatie. Sinds enkele jaren worden al edelherten waargenomen in de aangrenzen de WBE’s Hof van Twente en Sallandse Heuvelrug. 
 
Op dit moment geldt in de Provincie Overijssel het zogenaamde 0-standbeleid. In het kader van de "Verordening Schadebestrijding en beheer dieren" in Overijssel is er geen ruimte voor het damhert in de natuur. Dit betekent, dat de provincie Overijssel faunabeheerders oproept eventueel aanwezige damherten  te doden, vooral in het kader van de verkeersveiligheid.



De wildbeheereenheid is de vereniging van lokale jachthouders en jagers die uitvoering geeft aan verantwoord en duurzaam wildbeheer.